De briard komt oorspronkelijk uit Frankrijk. Men heeft dit ras gefokt omdat men een hond nodig had die de schaapherder kon helpen met z'n werk. Door het ontstaan van de landbouw, werden er steeds meer hekken en afrasteringen geplaatst, waardoor de herder de schapen naar de weiden moest gaan leiden. De taak van de briard was om de schapen samen te houden, niet om de schapen op te drijven voorbij de herder. Zij moesten altijd achter de herder blijven. Hiervoor werd de hond geleerd met natuurlijke grenzen te werken, zoals de overgang tussen hoog en laag gras, de rand van de weg of een sloot, om de kudde bijeen te houden. Hij moet langs deze natuurlijke grens patrouilleren en als een schaap over deze grens komt, moet de hond hem terugjagen. De aanwezigheid van de hond, plus het natuurlijke instinct van de schapen, maakt dat de schapen zo als groep bij elkaar blijven.

De hond werkt aan beide kanten van de kudde en bepaalt daarmee ook de vorm van de kudde. Op deze manier ziet men dat de hond de lengte en breedte van de groep bepaalt terwijl de herder de richting en snelheid aangeeft. Als de kudde op het weiland aankomt, hebben de schapen permissie om te gaan grazen. Daar is het de taak van de briard om de kudde binnen de weide bijeen te houden. Soms doet hij dat door langs de randen te lopen (de natuurlijke grenzen), maar hij mag ook rustig gaan liggen en wachten. Als hij maar op de schapen let.